- Home
- -
- Hubert Lampo
- -
- Biografie
‘Mijn beurt kwam op 1 september en de gebeurtenis verliep zonder complicaties. Het was volop middag, het was warm en door het opengebleven venster kon men het gejoel horen van het publiek op het nabije Beerschotstadion van het Kiel, want op dat ogenblik werd daar volop de voor Antwerpen gereserveerde Zevende Olympiade gehouden. Waar ik uiteraard niet de geringste verdienste aan heb.’
Uit Profielreeks – Hubert Lampo, Manteau, 1975
Jeugd
Hubert Lampo wordt geboren op 1 september 1920 in de Beerschotstraat -nummer 32- op het Kiel, een zuidelijke voorstad van Antwerpen. Zijn vader Arthur is staatsambtenaar bij de Regie voor Telegrafie en Telefonie, waar hij het tot chef de bureau brengt; zijn vrouw geeft les in het stedelijk onderwijs. Maar ze droomt ervan schrijfster te worden. Beide ouders zijn ongelovig en socialist.
In de korte autobiografie gepubliceerd in de Profielreeks uitgegeven bij Manteau schrijft hij over zijn vroege jeugd:
‘Wanneer ik mij de onmiskenbaar gelukkige huiselijke sfeer uit mijn prille jeugd voor de geest roep, rust daar maar één schaduw op: mijn broer was tien jaar ouder dan ik, zodat ik in feite ongeveer als een enig kind opgroeide, wat een mij soms terneerdrukkende sfeer van verveling in het leven riep.’
Dat onbehaaglijke gevoel vermindert wanneer hij naar het volksschooltje om de hoek mag, en vooral na de ontdekking van de verder gelegen bibliotheek en bioscopen.
In de zomers van zijn jeugd spoort het gezin steevast naar de opkomende badstad De Panne, waar een zus van zijn vader het bescheiden familiepension Pension du Paradis uitbaat. Die plek te midden van de duinen beschrijft hij uitvoerig in zijn roman Hermione betrapt. Hij zal in De panne niet alleen zijn eerste verliefdheid beleven, Hij maakt er als kind ook kennis met leeuwenvlaggen en het flamingantisme. De Ijzerbedevaarders zakken namelijk graag af naar het badplaatsje. Door hun donkere kledij die contrasteert met dat van de vrolijke badgasten, maken ze op het kind een treurige indruk.
Als 14-jarige gaat hij naar de Stedelijke Jongensnormaalschool (kweekschool) in het modernistisch gebouw aan de Pestalozzistraat in Antwerpen. ‘Door een misverstand,’ schrijft hij daarover; zijn ouders wisten niet dat daar geen diploma in de wacht te slepen viel dat later toegang tot de universiteit verleende. Lampo zal er het voorbereidingsjaar en de vier studiejaren doorlopen. Hij neemt deel aan de culturele activiteiten van de ‘normalistenkring’ Jong Leven en ontfermt zich over het tijdschriftje van de vereniging. Hij organiseert mee de ‘letterkundige avonden’ die plaatsvinden boven café De Rooden Hoed bij de Antwerpse kathedraal. Nederlands krijg hij van Frans Smit (1891-1968), docent en schrijver en achterneef van Willem Elsschot. Zijn grootvader is de broer van Elsschots moeder.
Smits vormt samen met zijn nieuwe Franstalige vrouw en zijn dochter Mia een gezin aan de Sint-Vincentiusstraat. En Hubert verlooft zich met Mia. Een reden waarom het koppel nogal snel is getrouwd, is de oorlog geweest zullen we later begrijpen. Lampo gaat bij zijn schoonouders inwonen. Het huwelijk van het uiterst jonge stel is beroerd, en houdt niet lang stand. Wat er precies gebeurd is, zal ooit misschien aan het licht komen, maar feit is dat de ouders van Mia Hubert op een dag de toegang tot het huis ontzeggen. ‘De opgelopen ontgoocheling heeft een onmisbare stempel op mijn leven gedrukt,’ zal hij later schrijven.
Mia zal figureren als het meisje Thérèse in De Ruiter op de Wolken (1947) en als Mary in Een geur van sandelhout (1976). Ze overlijdt al in 1984 en is nooit meer hertrouwd.
De Ruiter op de Wolken is uitgegeven bij Manteau. Uitgeefster Angèle Manteau had het manuscript door Willem Elsschot laten nalezen. Elsschot, de achterneef van Frans Smits, raadde in een overigens begripvolle brief de auteur aan om bepaalde beschrijvingen van de ex-schoonmoeder te schrappen. Het was namelijk niet haar schuld dat het huwelijk destijds mislukte:
‘Uw desillusie is aan het meisje zelf te wijten. Een andere, in hare plaats, zou wijdbeens over vader en moeder heengestapt zijn, zoals miljoenen dat doen, in alle standen van de maatschappij, (…)’
Oorlog
Op 10 mei 1940 vallen de Duitsers België, Nederland en Frankrijk binnen. Mia ontsnapt door te trouwen aan de verplichtte tewerkstelling, die enkel aan ongehuwde vrouwen wordt opgelegd. De regering roept uiteraard alle weerbare mannen op. Ook de 20-jarige Lampo. Met een groepje schoolvrienden begeeft hij zich op de fiets naar een rekruteringscentrum in West-Vlaanderen. Maar daar heerst chaos. Ze raken maar niet tot bij de tafel waar ze zich moeten melden. Na een dooltocht, tot in Frankrijk aan de Somme, keren ze onverrichter zake terug. Sommige van zijn vrienden zullen collaboreren. Zelf is hij net op tijd terug voor het overgangsexamen naar het laatste jaar van zijn studie. Hij had uitstel van legerdienst gevraagd om in september verder te studeren aan de Middelbare Normaalschool. Daarom wordt hij niet meteen gemobiliseerd. Na twee jaar heeft hij het diploma van geaggregeerd leraar op zak. Hij mag nu Frans, geschiedenis en Latijn onderwijzen. Maar nu kan Lampo wel gemobiliseerd of verplicht tewerkgesteld worden. Om daaraan te ontsnappen voert een bereidwillige arts in 1943 bij hem een kunstmatige pneumothorax uit. Zo lijkt het alsof hij aan tuberculose lijdt. Een en ander staat beschreven in zijn roman De eerste sneeuw van het jaar (1985).
Lampo wordt dus onderwijzer. Ook al was hij volgens oud-leerlingen heel goed in zijn vak, lang houdt hij de baan niet vol. De tegenstrijdige gevoelens die het onderwijzer zijn hem inboezemen, beschrijft hij in zijn eerste roman Hélène Defraye. De afstand tussen hem en de arbeiderskinderen die hij onderwijst, is te groot. En hij heeft andere plannen. In 1940 is in het tijdschrift Vormen zijn kerstverhaal Middeleeuwse Kerstlegende verschenen, dankzij zijn leraar geschiedenis Paul de Vree, die hoofdredacteur van het tijdschrift is. In het tijdschrift Sirene verschijnt in hetzelfde jaar het verhaal De lente van den Achttienjarige. Hij wordt er redactielid en ontmoet er Pïet van Aken. De hele oorlog lang zullen de twee elkaar zien en corresponderen. Van Aken is een arbeiderszoon en Hubert bewondert zijn talent. Eind 1941 stopt het blad Sirene met verschijnen.
‘Ik moet schrijven. Omdat schrijven voor al het overige betekent: werken aan mijn eigen lotsbestemming.’
Hubert Lampo in Joachim Stiller en ik
Schrijven wordt tijdens dat eerste oorlogsjaar een ernstige bezigheid voor Lampo. Na schooltijd werkt Hubert aan zijn novelle Don Juan en de laatste nimf. En in het najaar van 1941, het is oorlog, begint hij ook aan zijn eerste roman Hélène Defraye.
Over dat schrijven zegt hij in Joachim Stiller en ik:
‘Het vergt geen betoog dat zulks door de goed twintigjarige auteur als een fascinerend avontuur werd beschouwd. De voeten op een elektrisch kacheltje in het niet meer behoorlijk te verwarmen verandaatje van het ouderlijk huis, regeerde ik als de absolute, helderziende soeverein over een door anderen onbetreden, doch voor mij waarachtige wereld, waarin er geen onderdaan kon leven zonder dat ik hem tot in het hart en nieren doorgronde en meteen over zijn levenslot besliste…’
En ook nog:
‘Ik zal mij de bezettingsjaren steeds als een soort van intellectuele rijpings- en kluizenaarstijd blijven herinneren waarin ik ontzaglijk veel heb gelezen.’
In oktober 1942 stuurt de schrijver zijn novelle Don Juan en de laatste nimf en het essay De jeugd als inspiratiebron naar de Brusselse uitgeverij Manteau. Beide worden aanvaard en verschijnen het jaar erop. Tot ergernis van de Duitsgezinde kritiek.
Zoon Jan Lampo in Jaarboek I:
‘Wat men Lampo verweet? Ongeloof, interesse voor het erotische, individualisme, gebrek aan volksverbondenheid, humanisme, ‘decadentie’, en zijn oriëntatie op de Franse en Engelse literatuur. Wanneer men daar de typische collaborateursverwijten van aftrekt, blijven over: ongeloof, gebrek aan instemming met een allesoverheersende ideologie en individualisme. Een en ander verklaart, ironisch genoeg, de aversie die zowel katholieke als communistische recensenten in de jaren vijftig voor het werk van Lampo opvatten.’
Lampo’s roman Hélène Defraye verschijnt in 1945. De hoofdpersoon is een intellectuele vrouw, en daarmee is de schrijver zijn tijd ver vooruit. Het is de eerste in de Vlaamse literatuur.
Intussen heeft Lampo een baan in het Museum voor de Vlaamse Letterkunde (nu Letterenhuis). Kort na de bevrijding ontmoet hij Josephine ‘Josette’ Dirickx (1921). Ze was een briljante leerlinge aan de Meisjesnormaalschool maar voelt ook niets voor het onderwijs. Ze wordt typiste bij de verzekeringsmaatschappij Securitas aan het Kipdorp. Het paartje is progressief en gaat eerst ongehuwd samenwonen in een Antwerpse mansardeverdieping. Trouwen gebeurt in 1947 en er komen 2 kinderen: Leen en Jan. De echtscheidingsprocedure van Lampo’s eerste vrouw heeft trouwens zo lang aangesleept, dat hij, omdat hij al die tijd een gehuwde man is, slechts een heel korte legerdienst heeft moeten doen. Josette is de schrijvers klankbord en critica. Ze ontvangt samen met haar man veel vrienden en bekenden, en haar kookkunst draagt bij tot de populariteit van de Lampo’s. Maar ook dit huwelijk blijft niet duren, maar het paar blijft wel bijna 20 jaar samen.
Eind 1944 ontmoet Lampo August Vermeylen voor een gesprek in verband met zijn Nieuw Vlaams Tijdschrift. Maar op 10 januari 1945 overlijdt Vermeylen en wordt Herman Teirlinck de hoofdredacteur. Lampo wordt redactiesecretaris. Tegelijk is hij de facto hoofdredacteur van het “socialistisch weekblad” Parool en vult hij tot in 1965 de culturele pagina’s van de krant Volksgazet. Zijn werk uit die (lange) periode blijkt een kapitale bron voor de literatuur- en theatergeschiedenis van de naoorlogse periode. Lampo werkt ook mee aan De Faun, het tijdschrift van de kring om de Gentse atheneumprefect en dichter Paul Rogghé. De Faungroep die aan de basis ligt van het tijdschrift, vormt de achtergrond van zijn roman De Ruiter op de Wolken. De faungroep, een gezelschap van studenten, kwam al bij elkaar tijdens de bezetting. Een antwoord op de vraag of Hubert Lampo zich toen ook soms a bij dat gezelschap voegde, vraagt om onderzoek.
Na de stopzetting van Parool krijgt Lampo een aanstelling tot rijksinspecteur van de openbare bibliotheken. Het is een baan die toelaat thuis te werken. Ook schrijvers Gerard Walschap en Herman Vos komen op die manier aan een basisinkomen. De functie is in 1921 trouwens in het leven geroepen met als bijbedoeling schrijvers te steunen. Lampo is nog geen dertig en goed gelanceerd.
Op de roman De Ruiter op de Wolken 1949) en de novelle Idomeneia en de Kentaur (1951) volgt het 277 bladzijden tellend essay De roman van een roman over de door hem erg bewonderde Le grand Meaulnes van Alain Fournier. Hij had het boek op zijn 18de al gelezen en was al aan zijn essay begonnen in 1943.
De belofte aan Rachel (1952) is een reflexie over tirannie en de Tweede Wereldoorlog. Frank Hellemans rekent het boek tot de belangrijkste historische romans die sinds de Bevrijding verschenen.
Opmerkelijk: Terugkeer naar Atlantis (1953) is Lampo’s eerste roman die zich in Antwerpen situeert. De komende jaren speelt de stad een steeds nadrukkelijker rol in zijn werk. Dat geldt ook voor zijn bekendste roman. In De Komst van Joachim Stiller (1960) treedt een Christusachtige figuur op. De verklaring hiervoor vindt de ongelovige schrijver in het werk van C.-G. Jung. Hubert Lampo hoort intussen op de verplichte lectuurlijst in scholen en hij heeft opvallend veel succes in Nederland.
Erkenning
In 1963 ontvangt Lampo voor Joachim Stiller de Driejaarlijkse Staatsprijs. Het jaar daarop verschijnt de novellenbundel Dochters van Lemurië. Twee jaar later trekt de auteur een streep onder zijn tweede huwelijk en verhuist naar de Kempen. Hij zet ook zijn medewerking aan Volksgazet en NVT stop.
Voor de reeks Open Kaart van uitgeverij Desclée – De Brouwer schrijft hij De draad van Ariadne (1967). Voor Manteau bundelt hij opstellen en krantenartikelen over literatuur in De Ring van Möbius (1967). In de roman De Heks en de Archeoloog (1968) komt het graalthema om de hoek kijken. Het jaar daarop schrijft Lampo als Boekenweekgeschenk van de Nederlandse Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels De Goden moeten hun getal hebben, (later: Kasper in de Onderwereld).
In de zomer van 1970 bezoekt de schrijver Stonehenge, dat in zijn verbeeldingswereld een voorname rol gaat spelen. Hij vertaalt Malpertuis van de Frans schrijvende Gentenaar Jean Ray, een boek dat hem na aan het hart ligt, en bewerkt Liefde van P.-F. Van Kerckhoven in modern Nederlands. Hiermee ontwikkelt hij een methode om 19de-eeuwse Vlaamse teksten weer onder de aandacht te brengen.
De Zwanen van Stonehenge, een bundel opstellen van bijna 400 pagina’s (1972) met als ondertitel Een Leesboek over magisch-realisme en fantastische literatuur handelt over de graalliteratuur, Meyrink, Kafka, Kasack, Lovecraft, Rider Haggard, enz. Het gaat niet zozeer om een exhaustieve rondleiding door de fantastiek als wel om een intellectueel zelfportret – al reikt de eruditie erin verder dan het “specialisme” fantastische literatuur. De bundel draagt bij tot Lampo’s erkenning als autoriteit op dit vlak. Die blijkt uit honderden lezingen in eigen land, en uit gastcolleges aan de universiteiten van Keulen, Metz, Hull of Grenoble.
In 1972 komt ook de novellebundel De Vingerafdrukken van Brahma van de pers. Het titelverhaal dient in 1991 als uitgangspunt voor de roman De Man die van nergens kwam. De Vlaamse en Nederlandse televisie zenden in 1976 Harry Kümel’s verfilming van Joachim Stiller uit. Later komt Jef Van der Heyden’s Kasper in de Onderwereld in de zaal.
Hubert Lampo wordt in 1979 lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, waarvan hij in 1989 het voorzitterschap waarneemt.
Kritiek
‘Zonder overdrijven mag ik zeggen dat er weinig schrijvers zo vaak, zo regelmatig en zo hardnekkig aangevallen werden als ik.’
Hubert Lampo in Joachim Stiller en ik.
De publicatie van de magisch-realistische thriller Wijlen Sarah Silbermann valt samen met het begin van een moeilijke periode in het leven van de schrijver. Hij lijdt jarenlang aan depressies. Er is zijn scheiding maar tegelijk een stroom van ‘aanvallen’ zoals hij het later zelf beschrijft. Als redactiesecretaris, recensent, presentator van Vergeet niet te lezen (het boekenprogramma van de BRT-televisie) en inspecteur van de bibliotheken, zit uitgerekend de vrijzinnige socialist Lampo in de weg van jonge auteurs die door elkaar modernisme, nouveau roman en engagement propageren. De romans van Lampo worden als bourgeoisproducten gezien. Daarbij komt dat de schrijver niet te beroerd is om over de zuilgrenzen heen katholieke collega’s te bespreken. Ook dat wordt hem aangewreven. Lampo zal lijden onder de kritiek.
‘Ik was erg kwetsbaar voor zulke aanvallen, die ik overigens niet begreep en die mij haast ziek van ellende maakten. Deze bekentenis is in strijd met sommige van mijn eigen, op schrift gestelde reacties, doch op het moment zelf zat er weinig anders op dan zo nadrukkelijk mogelijk voorwenden dat de gespuide krapuleusheid mij niet raakte’
Ondanks de mentale problemen blijft hij schrijven. Hij maakt een scenario voor de televisiedocumentaire Arthur van Anton Stevens die in 1981 op de buis komt. Lampo presenteert zelf. En er komt een boek, geïllustreerd met foto’s van Pieter-Paul Koster. Het verschijnt tegelijk in het Nederlands, Frans, Engels en Duits.
In 1989 krijgt Lampo een doctoraat honoris causa aan de Université Stendhal in Grenoble – de eerste keer dat zulks een Vlaams schrijver te beurt valt aan een buitenlandse universiteit. In Parijs en Genève verschijnen Joachim Stiller en Terugkeer naar Atlantis in het Frans.
De komende jaren publiceert de auteur in een hoogte tempo de lijvige romans De Elfenkoningin, De verdwaalde carnavalsvierder, De Man die van nergens kwam en de bundel Schemertijdmuziek met enkele autobiografische verhalen. Nieuw in de romans is de humor, nu eens expliciet, dan weer en sourdine. Ze worden omvangrijker, met meer personages. De realistische verhaallijn die naar het “optreden” van een archetype leidt, maakt plaats voor twee of zelfs drie lijnen die elk in een andere tijd spelen.
In 1992 doceert Lampo gastcolleges over eigen werk aan de universiteit van Wroclav in Polen. Dit leidt tot het essay De Wortels van de Verbeelding.
Weldra verschijnt wat de laatste roman van de schrijver zal blijken, De geheime Academie. In deze thrillerachtige queeste is verhaalstof verwerkt die Dan Brown jaren later gebruikt in The Da Vinci Code.
Het Humanistisch Vrijzinnig Centrum voor Lectuurvoorziening en het AMVC richten het colloquium en de tentoonstelling Hubert Lampo – vijftig jaar schrijverschap in (1993). Paul Van Aken publiceert de lijvige studie Hubert Lampo. De schrijver van het onzichtbare (1996).
In augustus 2000 organiseert de VUB op initiatief van filosoof prof. Hubert Dethier in de Universitaire Stichting een meerdaags colloquium onder de titel Hubert Lampo, Boodschapper van het Onzichtbare. Kenners uit binnen- en buitenland voeren het woord. Een editie van Terugkeer naar Atlantis verschijnt in de Vlaamse Bibliotheek. Geen jaar later wordt de schrijver onderscheiden met de Prijs van het Vrijzinnig Humanisme.
Hubert Dethier en een aantal vrienden stichten in 2003 het Hubert Lampo Genootschap.
Na de onverwachte dood van zijn vrouw Lucia in 2005 doen zich bij Lampo symptomen voor van de ziekte van Alzheimer. De schrijver overlijdt op 12 juli 2006 in het rusthuis De Bijster te Essen. Zijn as wordt bijgezet op het Erepark van de stedelijke begraafplaats Schoonselhof te Antwerpen.
‘Als ik niet zou schrijven, zo komt mij het mij voor, kon ik evengoed dood zijn…’
Hubert Lampo in Joachim Stiller en ik
ONDERSCHEIDINGEN
1947: Prijs van de Provincie Antwerpen voor Hélène Defraye.
1954: Arthur Merghelynck-prijs van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en letterkunde voor Terugkeer naar Atlantis.
1957: Prijs voor de Roman van de Provincie Antwerpen voor De duivel en de maagd.
1961: Laureaat bij het Referendum der Vlaamse Letterkundigen voor De komst van Joachim Stiller.
1963: Driejaarlijkse Staatsprijs voor het Scheppend Proza voor De komst van Joachim Stiller.
1968: Laureaat bij het Referendum der Vlaamse Letterkundigen voor De heks en de archeoloog.
1972: SFAN-Award voor de vertaling van Malpertuis van Jean Ray.
1976: Prijs van de Provincie Antwerpen voor De zwanen van Stonehenge.
1977: Prijs voor het Essay van de Vlaamse Provinciën voor De zwanen van Stonehenge.
1981: Progressefprijs van de Vlaamse Vereniging voor Science Fiction en Fantastiek voor zijn hele oeuvre.
1983: Prijs van de Vlaamse Provinciën voor zijn hele oeuvre.
1985: Televizierprijs voor Arthur.
1986: Bernheimprijs voor zijn hele oeuvre.
1989: Eredoctoraat in de letteren, verleend door de Université Stendhal in Grenoble.
1989: Ereburgerschap van de stad Grenoble.
1990: Huldiging en uitreiking van de erepenning van de Stad Antwerpen.
1993: Gouden erepenning van de Vlaamse Raad.
1998: Provinciale Prijs voor Letterkunde voor een gezamenlijk oeuvre van de Provincie Antwerpen.
2001: Prijs Vrijzinnig Humanisme.
2002: Ereburgerschap van de gemeente Grobbendonk.
Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit. Ut elit tellus, luctus nec ullamcorper mattis, pulvinar dapibus leo.